Acces | in het algemeen een toegang of een doorgang; in Nederland specifiek gebruikt voor een toegang die door een inundatie voert in de vorm van een hoog terreingedeelte, dijk, kade e.d. |
Banket | doorgaande ophoging achter de borstwering van een vestingwal of in een loopgraaf, dienende als opstellingsplaats voor de infanterie om over de borstwering te kunnen schieten. |
Bastion | een vijfhoekig aarden of stenen werk dat uit de hoofdwal springt en dienst doet als artillerieplatform. Het heeft twee flanken en twee facen en een niet- bewalde keel. De flanken en facen komen samenkomen in de saillant of bastionpunt. Ook wel bolwerk of dwinger (Fries-Gronings) genaamd. |
Bedekte weg | doorlopende, door een aardlichaam gedekte weg rond de buitengracht van een vesting bestemd voor het verzamelen van troepen voor een uitval of als verdedigende opstelling; bestaat uit een circa negen meter brede weg met een banket op een opstapje voor de musketiers. Voor de dekking zorgt een glacis, een geleidelijk vanaf de kruin van de bedekte weg aflopend talud. |
Courtine | gedeelte van een vestingwal of muur tussen twee bastions of rondelen. |
Face | naar buiten gerichte schuine zijde van een bastion, lunet, redan of ravelijn. |
Fort | een naar alle zijden verdedigbaar, gesloten werk, dat zelfstandig kan worden verdedigd; heeft als regel geen burgerbevolking. |
Flank | zijde van een bastion die een hoek maakt met de aangrenzende courtine (vestingwal of muur). |
Gedekte weg | Als “bedekte weg” zie hierboven. |
Hoornwerk | buitenwerk van een vesting, bestaande uit een courtine tussen twee halve bastions en een tussenliggende courtine; de lange recht flanken sluiten veelal aan op de vestinggracht. |
Inundatie | doorgaans defensieve onderwaterzetting van een terreingedeelte voor militaire doeleinden. |
Keel | de van de vijand afgekeerde zijde van een verdedigingswerk. |
Linie | een verdedigingslijn, bestaande uit een aaneengesloten samenhangend geheel van versterkte punten in het terrein, veelal voorzien van hindernissen zoals inundaties, grachten, prikkeldraadversperringen, mijnenvelden e.d. |
Loopgraaf | doorgaande uitgraving als gevechtsopstelling of verbindingsgang voor troepen, of ten behoeve van het vervoeren of opslaan van voorraden munitie. Soms met een borstwering, bedoeld als dekking tegen vijandelijk vuur of voor het naderen en onder vuur nemen van een vijandelijke versterking. |
Poterne |
ondergrondse bomvrije gang door een fort of vesting, dienende als verbinding met een (geheime) toegangs- of uitvalspoort; meer in het algemeen als interne verbinding met andere delen van het werk. |
Ravelijn |
midden voor een vestingfront gelegen ongeveer driehoekig (diamantvormig of redanvormig) buitenwerk ter dekking van de courtine en/of toegangspoort alsmede de schouderhoeken der naastliggende bastions tegen vijandelijk vuur. |
Redan | in de keel open verdedigingswerk, bestaande uit twee aaneensluitende rechte wallen (facen) in de vorm van een gelijkzijdige driehoek. |
Redoute | algemene benaming voor een eenvoudig doorgaans gesloten verdedigingswerk (soms veldwerk) zonder bepaalde vorm; soms wel verbasterd tot of ten onrechte vertaald als ronduit. |
Schans | algemene benaming voor een eenvoudig, als regel aarden, verdedigingswerk; zelfstandig te verdedigen, vaak voorzien van bastions en meestal kleiner dan een fort. |
Schanskorf | een cilindervormige gevlochten mand zonder bodem die met aarde wordt gevuld en met paaltjes in de bodem kon worden gestoken (ook wel gabion genaamd). |
Talud | hellend vlak of glooiing van een aarden wal of glacis; te onderscheiden in binnen- en buitentalud; ook wel dossering of docering. |
Tenaille | komt voor in twee betekenissen :
1) binnenwaarts onder een stompe hoek gebroken wal, gelegen in de gracht voor een courtine en aan de einden soms voorzien van een omgebogen flank; veelvuldig toegepast bij gebastioneerde stelsels ter bescherming van courtines en aansluitende klanken van bastions tegen bresschieten. 2) verdedigbaar buitenwerk van een vesting met de vorm van een enkele of dubbele tenaille; ook wel tangwerk. |
Terre cq terreplein | het vlakke, open binnenterrein van een vestingwerk, fort of bastion; ook wel een brede walgang. |
Voorwerk | verdedigingswerk, gelegen voor het glacis van een vesting, maar binnen het bereik van het ondersteunende vuur daarvan. |
Voor meer vestingbouwkundige begrippen, zie de website van de Stichting Menno van Coehoorn onder Terminologie”.